Een uitvaartverzorger komt een beetje als onbekende bij een familie toe. Vind je dat moeilijk?
“Het valt best mee, weet je. Het ijs wordt doorgaans door de familie zelf gebroken. Vanaf dat moment worden wij verwelkomd en altijd dankbaar aangesproken. De babbels komen gemoedelijk op gang, zeker bij een overlijden thuis. In een ziekenhuis of WZC is het zorgpersoneel nu en dan tussenpersoon. Maar ook dan kunnen we op een rustige en comfortabele manier ons werk doen.”
Het lijkt alsof je hiervoor in de wieg gelegd bent.
“Ik doe dit ontzettend graag. Het was met spijt in het hart dat ik de sector een poosje verliet. Je moet weten dat ik ook nog een bouw- en voegbedrijf had, ik deed dat werk even graag maar heb dat dus achter me gelaten en mis het niet meer.”
Welk aspect van de job ligt jou het meest? Waar haal je het meest voldoening uit?
“De intensiteit van het proces, en dat heeft alles te maken met timing. Na een overlijden heb we die ene week om zaken te regelen. Het is kort en tegelijk boeiend en we zetten alles op alles om kwaliteit te leveren. Als alles goed is gegaan, van het vervoer, over de bloemen, de begeleiding van de familie tot de bijzetting van de kist of urne: dan rijd ik als een tevreden mens naar huis. De feedback die je achteraf krijgt, geeft voldoening. Als er toch bottlenecks zijn, dan is rustig blijven de beste strategie. ‘Stap er niet heen met een dubbele pas’, heb ik geleerd. Loopt het even fout tijdens een dienst? Niet panikeren, nooit lopen, rustig blijven. Dat is essentieel en zo vermijd je dat je de aandacht naar je toe trekt. Dat mag een uitvaartmedewerker nooit doen.”
Evalueren jullie intern hoe een afscheidsdienst is gelopen?
“Er komt feedback, een soort van ‘debriefing’. Zo kunnen we makkelijk evalueren en waar nodig bijsturen. De werking bij Timmerman is een geoliede machine dankzij bijzonder intensieve communicatie tussen collega’s. We zetten heel wat zaken vooraf op papier of mail. Voor afspraken kort op de bal gebruiken we altijd Whatsapp en dat loont.
Neem je je werk soms mee naar huis, of koppel je makkelijk los?
“Ik neem een afscheid en het bijbehorende verdriet niet bewust mee naar huis. In het begin van mijn carrière durfde dat meer gebeuren. Dan droeg ik het gevoel langer mee en bleven familiecontacten soms langer behouden. Vandaag kan ik makkelijker loslaten, maar begrafenissen van kinderen zullen altijd het zwaarst blijven. Tegelijk helpen ze je andere zorgen relativeren en bewuster in het leven staan. Ik kan er thuis gelukkig over praten met mijn vrouw, maar het gevoel achtervolgt me niet meer.”
Hoe sta jij zelf tegenover de dood?
“Als ik kind had ik immense schrik om dood te gaan, ja. Ik zag mijn eerste dode toen ik elf was, het was een tante van me. Daar heb ik echt nachten van wakker gelegen. Mijn oom was mijn dooppeter, ik moest het lichaam groeten in de rouwkamer. Thuis beeldde ik me in dat er daar allerhande vreemde dingen gebeurden. Vandaag kan ik de dood beter plaatsen, ik ben ouder geworden en besef dat we vroeg of laat allemaal moeten gaan. Toch zijn er nog geen praktische zaken of afspraken vastgelegd voor mezelf. Daarvoor ben ik net iets te jong!” (lacht)
Met welk taboe over de dood moeten we volgens jou komaf maken?
“Met het héle taboe. Hoe vaak hoor je in familiegesprekken niet: ‘laat ons over iets anders praten’. Vroeger zeiden mensen dat bijna altijd, en het is niet oké. De tijden zijn gelukkig veranderd, de dood wordt meer geïntegreerd in het leven en mensen durven hun wensen uitdrukken. Dat is een mooie evolutie en een mooie tussenweg. Er is een draagvlak gecreëerd om te praten maar toch mag je mensen nooit dwingen om het doen: iedereen bekijkt het levenseinde op een eigen manier. En dat is goed.”